naar hoofdtekst gaan

Het apparaat kan plotseling niet worden gebruikt

Kan niet communiceren met het apparaat nadat de netwerkinstellingen zijn gewijzigd (Windows)

Kan niet communiceren met het apparaat via het draadloze LAN

Kan niet communiceren met het apparaat in de toegangspuntmodus

Kan niet afdrukken of scannen vanaf een netwerkcomputer

Kan niet communiceren met het apparaat nadat de netwerkinstellingen zijn gewijzigd (Windows)

Het kan enige tijd duren voordat de computer een IP-adres heeft opgehaald. U moet mogelijk de computer opnieuw opstarten.

Controleer of de computer een geldig IP-adres heeft opgehaald en probeer opnieuw om het apparaat te vinden.

Kan niet communiceren met het apparaat via het draadloze LAN

  1. Controle 1 Zorg dat het apparaat is ingeschakeld.

  2. Controle 2 Controleer of de netwerkinstellingen van het apparaat en de draadloze router overeenkomen.

    Controleer de instellingen van de draadloze router in de bijgeleverde instructiehandleiding of neem hiervoor contact op met de fabrikant ervan.

    Als u de huidige netwerkinstellingen van het apparaat wilt controleren, drukt u de netwerkinstellingen af.

    Netwerkinstellingen afdrukken

    Als de netwerkinstellingen van het apparaat niet overeenkomen met die van de draadloze router, wijzigt u de netwerkinstellingen van het apparaat via IJ Network Tool zodat ze overeenkomen met die van de draadloze router.

  3. Controle 3 Zorg dat het apparaat niet te ver van de draadloze router is geplaatst.

    Het apparaat mag binnenshuis tot op 50 meter (164 ft) van de draadloze router staan. Zorg dat het apparaat dicht genoeg bij de gebruikte draadloze router is geplaatst.

  4. Controle 4 Controleer op obstakels.

    Draadloze communicatie tussen verschillende kamers of verschillende verdiepingen is over het algemeen gebrekkig. Verplaats zo nodig het apparaat en de draadloze router.

  5. Controle 5 Zorg dat er geen bronnen met storende radiogolven in de buurt zijn.

    Als in de buurt een apparaat, zoals een magnetron, staat dat radiogolven op dezelfde frequentieband als de draadloze router uitzendt, kan dit storing veroorzaken. Plaats de draadloze router zo ver mogelijk van de storingsbronnen.

  6. Controle 6 Zorg dat de netwerkinstellingen van de computer correct zijn.

    Voor meer informatie over het verbinden en instellen van een netwerkapparaat raadpleegt u de handleiding van het apparaat of neemt u contact op met de fabrikant.

  7. Controle 7 Controleer of het draadloze signaal sterk is. Controleer de signaalstatus en verplaats het apparaat en de draadloze router zo nodig.

  8. Controle 8 Zorg dat u een geldig kanaal gebruikt.

    De bruikbare draadloze kanalen kunnen beperkt zijn, afhankelijk van het draadloze netwerkapparaat dat door de computer wordt gebruikt. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de computer of het draadloze netwerkapparaat om bruikbare draadloze kanalen te controleren.

  9. Controle 9 Zorg dat het kanaal dat op de draadloze router is ingesteld, een bruikbaar kanaal is, zoals bevestigd tijdens controle 8.

    Als dit niet het geval is, wijzigt u het kanaal op de draadloze router.

  10. Controle 10 Zorg dat de firewall van de software is uitgeschakeld.

    Als de firewall van de beveiligingssoftware is ingeschakeld, wordt mogelijk het bericht weergegeven dat Canon-software probeert toegang te krijgen tot het netwerk. Als deze waarschuwing wordt weergegeven, stelt u de beveiligingssoftware zo in dat toegang altijd wordt toegestaan.

    Als u programma's gebruikt die schakelen tussen netwerkomgevingen, controleert u de instellingen ervan. Sommige programma's gebruiken standaard een firewall.

  11. Controle 11 Als u een router gebruikt, moet u het apparaat en de computer verbinden aan de LAN-zijde (zelfde netwerksegment).

  12. Controle 12 Als het apparaat via een LAN is verbonden met een AirPort-basisstation, gebruikt u alfanumerieke tekens voor de netwerknaam (SSID). (Mac OS)

Voer de installatie opnieuw uit als het probleem niet is verholpen.

  • Voor Windows:

    Gebruik de installatie-cd-rom of volg de instructies op de Canon-website.

  • Voor Mac OS:

    Volg de instructies op de Canon-website.

  • Plaatsing:

    Zorg dat zich geen obstakels bevinden tussen de draadloze router en het apparaat.

Opmerking

  • Als u het apparaat via een installatie zonder kabel met een Windows XP-computer verbindt, voert u deze stappen uit:

    Volg de onderstaande procedure om het apparaat en de computer in te stellen.

    1. Stel het apparaat in op de toegangspuntmodus.

    2. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Draadloze netwerkverbindingen (Wireless Network Connections) in het systeemvak op het bureaublad en klik vervolgens op Beschikbare draadloze netwerken weergeven (View Available Wireless Networks).

    3. Selecteer de netwerknaam op het scherm dat wordt weergegeven en klik op Verbinden (Connect).

      Selecteer 'XXXXXX-MGXXXXseries' ('XX' staat voor alfanumerieke tekens) als netwerknaam.

    4. Voer de netwerksleutel in op het scherm dat wordt weergegeven en klik op Verbinden (Connect).

      Het serienummer van het apparaat wordt standaard als netwerksleutel gebruikt. Controleer het serienummer op de achterkant van het apparaat.

    5. Gebruik de installatie-cd-rom of volg de instructies op de Canon-website.

Kan niet communiceren met het apparaat in de toegangspuntmodus

  1. Controle 1 Zorg dat het apparaat is ingeschakeld.

  2. Controle 2 Is de toegangspuntmodus uitgeschakeld?

    Schakel de toegangspuntmodus in volgens de onderstaande procedure.

    1. Houd de Wi-Fi-knop ingedrukt en laat deze los wanneer het AAN (ON)-lampje knippert.

    2. Druk achtereenvolgens op de knop Zwart (Black), de knop Kleur (Color) en de Wi-Fi-knop.

      Het AAN (ON)-lampje gaat branden en knippert niet meer en de toegangspuntmodus is ingeschakeld.

  3. Controle 3 Zorg dat het apparaat is geselecteerd als verbinding op het draadloze communicatieapparaat (zoals een computer, smartphone of tablet).

    Selecteer de toegangspuntnaam (SSID) voor het apparaat als bestemming van de verbinding voor communicatieapparaten.

  4. Controle 4 Hebt u het juiste wachtwoord opgegeven voor de toegangspuntmodus?

    Als de beveiligingsinstelling van de toegangspuntmodus is ingeschakeld, moet u het wachtwoord invoeren om uw communicatieapparaat te verbinden met het apparaat.

  5. Controle 5 Zorg dat het apparaat niet te ver weg staat.

    Plaats draadloze communicatieapparaten op een geschikte afstand van het apparaat.

  6. Controle 6 Controleer op obstakels.

    Draadloze communicatie tussen verschillende kamers of verschillende verdiepingen is over het algemeen gebrekkig. Verplaats het apparaat zo nodig.

  7. Controle 7 Zorg dat er geen bronnen met storende radiogolven in de buurt zijn.

    Als in de buurt een apparaat, zoals een magnetron, staat dat radiogolven op dezelfde frequentieband als de draadloze router uitzendt, kan dit storing veroorzaken. Plaats het apparaat zo ver mogelijk van storingsbronnen.

  8. Controle 8 Controleer of al 5 apparaten zijn verbonden.

    In de toegangspuntmodus kunnen maximaal 5 apparaten worden verbonden.

Kan niet afdrukken of scannen vanaf een netwerkcomputer

  1. Controle 1 Zorg dat de netwerkinstellingen van de computer correct zijn.

    Raadpleeg de instructiehandleiding van de computer of neem contact op met de fabrikant voor meer informatie over het instellen van de computer.

  2. Controle 2 Als MP Drivers niet is geïnstalleerd, installeert u dit.

    • Voor Windows:

      Installeer MP Drivers met de Installatie-cd-rom of vanaf de Canon-website.

    • Voor Mac OS:

      Installeer MP Drivers vanaf de Canon-website.

  3. Controle 3 Zorg ervoor dat de draadloze router niet beperkt welke computers er toegang toe hebben.

    Raadpleeg de instructiehandleiding bij de draadloze router of neem contact op met de fabrikant voor meer informatie over het verbinden en instellen van de draadloze router.

    Opmerking